De oeros
Event ID: 213
Categorieën:
26 mei 1917
Source ID: 4
“De oeros. Tijdens een bezoek aan zijn hoofdkwartier mocht ik van Prins Pleß een bizon schieten op zijn jacht. De bizon is wat in de volksmond een oeros wordt genoemd. Oerossen zijn uitgestorven. De bizon is hard op weg hetzelfde te doen. Er zijn nog maar twee plekken over in de hele wereld, en dat is in Plesz en in het gebied van de voormalige tsaar in het Bialowicz Woud. Het Bialowiczwoud heeft natuurlijk enorm geleden onder de oorlog. Menig goede bizon, die anders alleen door hoge prinsen en de tsaar zou zijn neergeschoten, werd door een musketier meegenomen. Het was dus door de vriendelijkheid van Zijne Doorluchtigheid dat ik zo’n zeldzaam dier mocht schieten. Over ongeveer een eeuw zullen deze dieren niet meer bestaan, ze zullen uitgestorven zijn. Ik arriveerde in Pleß op de middag van 26 mei en moest direct van het station rijden om de stier diezelfde avond nog te schieten. We reden over de beroemde weg door het reusachtige hertenpark van de prins, waarlangs vele gekroonde hoofden mij zijn voorgegaan. Na ongeveer een uur stapten we uit en moesten nu nog een half uur lopen om [177]bij mijn stand te komen, terwijl de kloppers al in de rij stonden om op het gegeven signaal te beginnen met persen. Ik ging op de preekstoel staan, waarop, zoals de hoofdjachtopziener me vertelde, Majesteit al verschillende keren had gestaan om menig bizon van daar neer te halen. We wachtten geruime tijd. Plotseling zag ik een enorm zwart monster tussen de hoge palen op me af komen rollen. Ik zag het eerder dan de boswachter, maakte me klaar om te schieten en moet zeggen dat ik wel een beetje jachtkoorts kreeg. Het was een machtige stier. Op tweehonderdvijftig passen hoopte hij nog een moment. Het was te ver voor mij om te schieten. Je had het monster kunnen raken, want je kunt niet langs zo’n enorm ding schieten. Maar het zou een onplezierige achtervolging zijn geweest. Plus de schaamte om erlangs te schieten. Dus ik wacht liever tot hij dichterbij komt. Hij moet de kloppers weer gevoeld hebben, want plotseling maakte hij een hele korte draai en kwam op me af in een kronkelend loopje dat je nooit van zo’n beest zou verwachten. Slecht om te fotograferen. Toen verdween hij achter een groep dichte sparren. Ik kon hem nog steeds horen puffen en stampen. Ik kon hem niet meer zien. Of hij me [178] in de gaten had gekregen of niet, weet ik niet. In ieder geval was hij weg. Ik zag hem nog een keer op grote afstand en toen was hij weg. Was het de onbekende aanblik van zo’n dier of wie weet wat – in ieder geval, op het moment dat de stier naderde, had ik hetzelfde gevoel, dezelfde jachtkoorts die zich van mij meester maakt als ik in een vliegtuig zit, een Engelsman zie en nog een minuut of vijf achter hem aan moet vliegen om dicht bij hem te komen. Het enige verschil is dat de Engelsman terugvecht. Als ik niet op zo’n hoog spreekgestoelte had gestaan, wie weet of er dan geen andere morele gevoelens in het spel waren geweest? Het duurde niet lang voordat de tweede kwam. Weer zo’n machtige vent. Hij maakt het me veel gemakkelijker. Op zo’n honderd passen afstand hoopt hij en laat me zijn hele hand zien. Het eerste schot is raak, hij trekt. Ik had hem een goed schot gegeven. Hindenburg had me een maand eerder gezegd: “Neem voldoende patronen mee. Ik heb er bij de mijne een half dozijn gebruikt, want zo’n kerel gaat niet dood. Zijn hart zit zo diep dat je meestal mist.” En het was waar. Ik had het hart niet geraakt, ook al wist ik precies waar het zat. Ik herhaalde het schot. Bij het tweede schot, bij het derde, stopte hij, ernstig ziek. Misschien vijftig passen voor me.
Vijf minuten later was het monster dood. De jacht werd afgeblazen en “Stag dead” werd geblazen. Alle drie de kogels zaten dicht bij zijn hart, erg goede bladeren. We reden nu langs het prachtige jachthuis van de prins en een stukje door het hertenpark, waar de gasten van de prins elk jaar tijdens de bronsttijd hun edelherten etc. afschieten. We stopten om het huis in Promnitz van binnen te bekijken. Gelegen op een schiereiland, met een prachtig uitzicht, geen mens te bekennen binnen een straal van vijf kilometer. Je hebt niet langer het gevoel dat je in een wildpark bent, wat mensen zich waarschijnlijk meestal voorstellen als ze het over de Fürstlich Pleßschen Jagd hebben. Vierhonderdduizend hectare omheind terrein is niet langer een wildpark. Er zijn grote herten die nog nooit iemand heeft gezien, waar geen boswachter vanaf weet en die af en toe worden geschoten in de bronsttijd. Je kunt weken lopen om een bizon te zien. In sommige seizoenen is het onmogelijk om ze überhaupt te zien. Dan zijn ze zo sluw dat ze zich helemaal verstoppen in de enorme bossen en het eindeloze struikgewas. We zagen menig hert in de bast en menig goede bok. Na ongeveer twee uur kwamen we net voor het donker weer aan in Pleß.”
Comments (0)